Gerard van Zwieten werkt in het dagelijks leven als hoofd van de administratie van Stichting Topaz, een zorgorganisatie. Met zeven verpleeg- en verzorgingstehuizen, 1800 werknemers en 65 miljoen euro omzet is dat geen klein bier. Toch vindt hij nog de tijd om niet alleen penningmeester van BV Leiderdorp te zijn (met alle heisa van dien), maar ook onze interimvoorzitter. Dat kost trouwens niet alleen tijd, je moet vooral de energie willen opbrengen: “Ik ben altijd actief geweest binnen verenigingen en vind het leuk om te doen. Als je lid bent van een vereniging, dan moet je ook iets extra’s doen. Vroeger heb ik zelf gebasketbald – ik heb zelfs nog bij de oprichtingsvergadering van BVL gezeten – en daarna ben ik er jaren uit geweest. Toen de zwemles van mijn zoon Michiel achter de rug was mocht hij kiezen, en het werd basketbal. Als ouder ben je daar heel erg bij betrokken, dus voor je het weet ben je coach. Twee jaar geleden ging het heel erg slecht met BVL en dat was voor mij het moment om juist in te stappen, ook omdat ik ouder ben van iemand die bij BVL speelt. We moeten het als vereniging gewoon hebben van betrokken ouders, maar daar zie ik een zekere golfbeweging in: in sommige jaren zijn ouders heel actief, en dan gaat het gelijk beter met de club.”

Van Zwieten kan wel eens wat korzelig reageren, maar dat begrijp je beter als je zijn instelling kent: het is de club die telt. Bovendien loop je als bestuurslid vaak tegen dingen op waarvan je denkt, dat moet anders. Gerard van Zwieten: “Het meest vervelend vind ik mensen die hun afspraken niet nakomen, bijvoorbeeld voor de zaaltaken. Ook wat het betalen van contributie betreft, er is altijd een regeling mogelijk, als je je verplichtingen maar nakomt. Wat de zaaltaken betreft moeten we toe naar een situatie dat het voor de basketballers gewoon wordt om een zaaltaak te doen of anders te regelen. Juist degenen die zelf basketballen weten dat een wedstrijd alleen maar leuk is als alle taken zijn ingevuld. Er is iets misgegaan toen we van Op Dreef naar de Bloemerd zijn gegaan. Daar hadden we een eigen kantine en wel zes of zeven seniorenteams. Daar haal je natuurlijk ook je kader vandaan. Verder is het zo dat spelers op een bepaalde leeftijd (zeg U16) de belangstelling verliezen en ook de ouders minder betrokken raken. Daar zal de vereniging echt op moeten inspringen, op doorstroming naar de senioren en op kader. Wat de jeugd betreft vind ik dat het gewoon een leuk cluppie voor ze moet zijn, dus niet alleen ballen, maar ook op kamp gaan.”